najagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | jaag na | jaagde na;joeg na | heb nagejaagd |
jij, je, u | jaagt na | jaagde na;joeg na | hebt nagejaagd |
hij, zij, het | jaagt na | jaagde na;joeg na | heeft nagejaagd |
wij | jagen na | jaagden na;joegen na | hebben nagejaagd |
jullie | jagen na | jaagden na;joegen na | hebben nagejaagd |
zij, ze | jagen na | jaagden na;joegen na | hebben nagejaagd |
PresensBeta
Example presens sentences for Najagen with some of the pronouns.
- Ik jaag de droom na.
- Jij jaagt het konijn na.
- Hij/Zij/Het jaagt de bal na.
- Wij jagen succes na.
- Jullie jagen de tegenstander na.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Najagen with some of the pronouns.
- Ik jaagde de vlinder na.
- Jij jaagde lang naar die baan.
- Hij/Zij/Het jaagde altijd roem na.
- Wij jaagden op wild.
- Jullie jaagden de droom na, maar zonder succes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Najagen with some of the pronouns.
- Ik heb de prooi nagejaagd.
- Jij hebt je doelen nagejaagd.
- Hij/Zij/Het heeft zijn dromen nagejaagd.
- Wij hebben de achtervolging gestaakt.
- Jullie hebben de overwinning nagejaagd.