calculeren

Conjugations List of Calculeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcalculeercalculeerdeheb gecalculeerd
jij, je, ucalculeertcalculeerdehebt gecalculeerd
hij, zij, hetcalculeertcalculeerdeheeft gecalculeerd
wijcalculerencalculeerdenhebben gecalculeerd
julliecalculerencalculeerdenhebben gecalculeerd
zij, zecalculerencalculeerdenhebben gecalculeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Calculeren with some of the pronouns.

  • Ik calculeer de kosten van het project.
  • Jij calculeert de winst van de onderneming.
  • Hij/Zij berekent de prijzen voor de klanten.
  • Wij calculeren de belastingen voor dit jaar.
  • Jullie calculeren de financiële risico's.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Calculeren with some of the pronouns.

  • Ik calculeerde de kosten van het project.
  • Jij calculeerde de winst van de onderneming.
  • Hij/Zij calculeerde de prijzen voor de klanten.
  • Wij calculeerden de belastingen voor dit jaar.
  • Jullie calculeerden de financiële risico's.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Calculeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de kosten van het project gecalculeerd.
  • Jij hebt de winst van de onderneming berekend.
  • Hij/Zij heeft de prijzen voor de klanten berekend.
  • Wij hebben de belastingen voor dit jaar gecalculeerd.
  • Jullie hebben de financiële risico's berekend.