stukmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak stuk | maakte stuk | heb stukgemaakt |
jij, je, u | maakt stuk | maakte stuk | hebt stukgemaakt |
hij, zij, het | maakt stuk | maakte stuk | heeft stukgemaakt |
wij | maken stuk | maakten stuk | hebben stukgemaakt |
jullie | maken stuk | maakten stuk | hebben stukgemaakt |
zij, ze | maken stuk | maakten stuk | hebben stukgemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Stukmaken with some of the pronouns.
- Ik maak het glas stuk.
- Jij maakt de vaas stuk.
- Hij/Zij maakt de spiegel stuk.
- Wij maken de tafel stuk.
- Zij maken de lamp stuk.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Stukmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte het glas stuk.
- Jij maakte de vaas stuk.
- Hij/Zij maakte de spiegel stuk.
- Wij maakten de tafel stuk.
- Zij maakten de lamp stuk.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Stukmaken with some of the pronouns.
- Ik heb het glas stukgemaakt.
- Jij hebt de vaas stukgemaakt.
- Hij/Zij heeft de spiegel stukgemaakt.
- Wij hebben de tafel stukgemaakt.
- Zij hebben de lamp stukgemaakt.