klaarzetten

Conjugations List of Klaarzetten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikzet klaarzette klaarheb klaargezet
jij, je, uzet klaarzette klaarhebt klaargezet
hij, zij, hetzet klaarzette klaarheeft klaargezet
wijzetten klaarzetten klaarhebben klaargezet
julliezetten klaarzetten klaarhebben klaargezet
zij, zezetten klaarzetten klaarhebben klaargezet

Presens
Beta

Example presens sentences for Klaarzetten with some of the pronouns.

  • Ik zet de tafel klaar voor het avondeten.
  • Hij zet de gereedschappen klaar voor de klus.
  • Wij zetten de stoelen klaar voor de vergadering.
  • Jullie zetten de presentatie klaar voor morgenochtend.
  • De kinderen zetten hun speelgoed klaar voor het opruimen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Klaarzetten with some of the pronouns.

  • Vroeger zette ik altijd mijn fiets klaar bij de voordeur.
  • Toen ik thuiskwam, had mijn moeder het eten al klaargezet.
  • Als kind zette ik vaak mijn speelgoed klaar voor het spelen.
  • Gisteren zetten we alles klaar voor het grote evenement.
  • Tijdens de vakantie zetten we elke ochtend het ontbijt klaar.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Klaarzetten with some of the pronouns.

  • Ik heb de boekenkast klaargezet in de woonkamer.
  • Hij heeft de ingrediënten klaargezet voor het koken.
  • Wij hebben de tent klaargezet voor het kamperen.
  • Jullie hebben de cadeaus klaargezet voor het feestje.
  • De studenten hebben hun project klaargezet voor de presentatie.