bejubelen

Conjugations List of Bejubelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbejubelbejubeldeheb bejubeld
jij, je, ubejubeltbejubeldehebt bejubeld
hij, zij, hetbejubeltbejubeldeheeft bejubeld
wijbejubelenbejubeldenhebben bejubeld
julliebejubelenbejubeldenhebben bejubeld
zij, zebejubelenbejubeldenhebben bejubeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Bejubelen with some of the pronouns.

  • Ik bejubel het succes van mijn studenten.
  • Jij bejubelt de prestaties van het team.
  • Hij bejubelt de schoonheid van de natuur.
  • Wij bejubelen de overwinning van ons land.
  • Zij bejubelen de nieuwe tentoonstelling in het museum.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bejubelen with some of the pronouns.

  • Ik bejubelde het succes van mijn studenten.
  • Jij bejubelde de prestaties van het team.
  • Hij bejubelde de schoonheid van de natuur.
  • Wij bejubelden de overwinning van ons land.
  • Zij bejubelden de nieuwe tentoonstelling in het museum.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bejubelen with some of the pronouns.

  • Ik heb het succes van mijn studenten bejubeld.
  • Jij hebt de prestaties van het team bejubeld.
  • Hij heeft de schoonheid van de natuur bejubeld.
  • Wij hebben de overwinning van ons land bejubeld.
  • Zij hebben de nieuwe tentoonstelling in het museum bejubeld.