opspatten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spat op | spatte op | ben opgespat |
jij, je, u | spat op | spatte op | bent opgespat |
hij, zij, het | spat op | spatte op | is opgespat |
wij | spatten op | spatten op | zijn opgespat |
jullie | spatten op | spatten op | zijn opgespat |
zij, ze | spatten op | spatten op | zijn opgespat |
Presens
Example presens sentences for Opspatten with some of the pronouns.
- Het water spat op tijdens het zwemmen.
- De modder spat op als de auto door de plassen rijdt.
- De verf spat op de muur tijdens het schilderen.
- Het bloed spat op bij een verwonding.
- De regen spat op het raam en maakt het vuil.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Opspatten with some of the pronouns.
- Het water spatte op tijdens het zwemmen.
- De modder spatte op toen de auto door de plassen reed.
- De verf spatte op de muur tijdens het schilderen.
- Het bloed spatte op bij de verwonding.
- De regen spatte op het raam en maakte het vuil nog erger.
Perfectum
Example perfectum sentences for Opspatten with some of the pronouns.
- Het water is opgespat tijdens het zwemmen.
- De modder is opgespat toen de auto door de plassen reed.
- De verf is opgespat op de muur tijdens het schilderen.
- Het bloed is opgespat bij de verwonding.
- De regen is opgespat op het raam en heeft het vuil weggespoeld.