opzadelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zadel op | zadelde op | heb opgezadeld |
jij, je, u | zadelt op | zadelde op | hebt opgezadeld |
hij, zij, het | zadelt op | zadelde op | heeft opgezadeld |
wij | zadelen op | zadelden op | hebben opgezadeld |
jullie | zadelen op | zadelden op | hebben opgezadeld |
zij, ze | zadelen op | zadelden op | hebben opgezadeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Opzadelen with some of the pronouns.
- Ik zadelen jou op met deze taak.
- Jij zadelt hen op met extra werk.
- Hij/zij zadelt ons op met zijn/haar problemen.
- Wij zadel jullie op met verantwoordelijkheden.
- Zij zadelen zichzelf op met te veel taken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opzadelen with some of the pronouns.
- Ik zadelde jou op met deze taak.
- Jij zadelde hen op met extra werk.
- Hij/zij zadelde ons op met zijn/haar problemen.
- Wij zadelde jullie op met verantwoordelijkheden.
- Zij zadelde zichzelf op met te veel taken.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opzadelen with some of the pronouns.
- Ik heb jou opgezadeld met deze taak.
- Jij hebt hen opgezadeld met extra werk.
- Hij/zij heeft ons opgezadeld met zijn/haar problemen.
- Wij hebben jullie opgezadeld met verantwoordelijkheden.
- Zij hebben zichzelf opgezadeld met te veel taken.