opboenen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boen op | boende op | heb opgeboend |
jij, je, u | boent op | boende op | hebt opgeboend |
hij, zij, het | boent op | boende op | heeft opgeboend |
wij | boenen op | boenden op | hebben opgeboend |
jullie | boenen op | boenden op | hebben opgeboend |
zij, ze | boenen op | boenden op | hebben opgeboend |
PresensBeta
Example presens sentences for Opboenen with some of the pronouns.
- Ik boen de vloer op.
- Jij boent de tafel op.
- Hij/Zij boent de ramen op.
- Wij boenen de schoenen op.
- Zij boenen de auto op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opboenen with some of the pronouns.
- Ik boende de vloer op.
- Jij boende de tafel op.
- Hij/Zij boende de ramen op.
- Wij boenden de schoenen op.
- Zij boenden de auto op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opboenen with some of the pronouns.
- Ik heb de vloer opgeboend.
- Jij hebt de tafel opgeboend.
- Hij/Zij heeft de ramen opgeboend.
- Wij hebben de schoenen opgeboend.
- Zij hebben de auto opgeboend.