pauzeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pauzeer | pauzeerde | heb gepauzeerd |
jij, je, u | pauzeert | pauzeerde | hebt gepauzeerd |
hij, zij, het | pauzeert | pauzeerde | heeft gepauzeerd |
wij | pauzeren | pauzeerden | hebben gepauzeerd |
jullie | pauzeren | pauzeerden | hebben gepauzeerd |
zij, ze | pauzeren | pauzeerden | hebben gepauzeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Pauzeren with some of the pronouns.
- Ik pauzeer altijd na een uur werken.
- Jij pauzeert vaak tijdens het studeren.
- Hij pauzeert regelmatig om koffie te drinken.
- Zij pauzeren even voordat ze verder gaan met hun taken.
- Wij pauzeren meestal rond lunchtijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pauzeren with some of the pronouns.
- Toen ik thuiswerkte, pauzeerde ik elke twee uur.
- Vroeger pauzeerde jij altijd in het park.
- Hij pauzeerde regelmatig tijdens zijn werk in het verleden.
- Zij pauzeerden gisteren samen tijdens de vergadering.
- Wij pauzeerden vroeger veel tijdens onze schooltijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pauzeren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gepauzeerd tijdens mijn wandeling.
- Jij hebt al vele keren gepauzeerd vandaag.
- Hij heeft net gepauzeerd om een telefoontje te beantwoorden.
- Zij hebben een paar minuten geleden gepauzeerd voor een snack.
- Wij hebben vaak gepauzeerd tijdens onze lange reis.