opspuwen

Conjugations List of Opspuwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspuw opspuwde opheb opgespuwd
jij, je, uspuwt opspuwde ophebt opgespuwd
hij, zij, hetspuwt opspuwde opheeft opgespuwd
wijspuwen opspuwden ophebben opgespuwd
julliespuwen opspuwden ophebben opgespuwd
zij, zespuwen opspuwden ophebben opgespuwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Opspuwen with some of the pronouns.

  • Ik spuw op de grond.
  • Jij spuwt hardop tijdens het lachen.
  • Hij/Zij spuwt water uit zijn/haar mond.
  • Wij spuwen in de vuilnisbak.
  • Jullie spuwen de pitjes van de druiven uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opspuwen with some of the pronouns.

  • Ik spuwde vaak als ik ziek was.
  • Jij spuwde per ongeluk op je eigen schoenen.
  • Hij/Zij spuwde de medicijnen uit omdat ze niet lekker smaakten.
  • Wij spuwden altijd in de gootsteen na het tandenpoetsen.
  • Jullie spuwden stiekem op het schoolplein.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opspuwen with some of the pronouns.

  • Ik heb opgespuwd na het eten van bedorven voedsel.
  • Jij hebt meerdere keren opgespuwd tijdens de rit in de achtbaan.
  • Hij/Zij heeft opgespuwd op het tapijt.
  • Wij hebben opgespuwd vanwege de reisziekte.
  • Jullie hebben opgespuwd in de toiletpot.