affineren

Conjugations List of Affineren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikaffineeraffineerdeheb geaffineerd
jij, je, uaffineertaffineerdehebt geaffineerd
hij, zij, hetaffineertaffineerdeheeft geaffineerd
wijaffinerenaffineerdenhebben geaffineerd
jullieaffinerenaffineerdenhebben geaffineerd
zij, zeaffinerenaffineerdenhebben geaffineerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Affineren with some of the pronouns.

  • Ik affineer mijn culinaire vaardigheden.
  • Jij affineert je smaakpapillen met deze gerechten.
  • Hij/Zij/Het affineert zijn/haar kooktechnieken.
  • Wij affineren de saus voor het hoofdgerecht.
  • Jullie affineren jullie keuze in ingrediënten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Affineren with some of the pronouns.

  • Vroeger affineerde ik mijn culinaire creaties.
  • Toen ik jong was, affineerde jij je kookvaardigheden al.
  • Hij/Zij/Het verfijnde altijd zijn/haar receptuur.
  • In die tijd affineerden wij onze smaakcombinaties constant.
  • Jullie affineerden de gerechten keer op keer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Affineren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn kookkunsten geaffineerd.
  • Jij hebt je culinaire expertise geperfectioneerd.
  • Hij/Zij/Het heeft zijn/haar recepten verfijnd.
  • Wij hebben onze smaken tot in de puntjes afgewerkt.
  • Jullie hebben de gerechten tot in perfectie afgestemd.