kleuteren

Conjugations List of Kleuteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkleuterkleuterdeheb gekleuterd
jij, je, ukleutertkleuterdehebt gekleuterd
hij, zij, hetkleutertkleuterdeheeft gekleuterd
wijkleuterenkleuterdenhebben gekleuterd
julliekleuterenkleuterdenhebben gekleuterd
zij, zekleuterenkleuterdenhebben gekleuterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kleuteren with some of the pronouns.

  • De kinderen kleuteren vrolijk in de speeltuin.
  • Ik kleuter elke dag met mijn buurmeisje.
  • Jij kleutert graag met je knuffels.
  • Hij kleutert altijd als hij blij is.
  • Wij kleuteren gezellig mee tijdens het feestje.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kleuteren with some of the pronouns.

  • Vroeger kleuterde ik vaak met mijn vrienden.
  • Toen ik jong was, kleuterde ik veel buiten.
  • Jij kleuterde altijd met je broer in de tuin.
  • Hij kleuterde vroeger ook op deze school.
  • Wij kleuterden samen tijdens de zomervakantie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kleuteren with some of the pronouns.

  • De kinderen hebben vrolijk gekleuterd in de speeltuin.
  • Ik heb elke dag met mijn buurmeisje gekleuterd.
  • Jij hebt graag met je knuffels gekleuterd.
  • Hij heeft altijd gekleuterd als hij blij was.
  • Wij hebben gezellig meegkleuterd tijdens het feestje.