uitstampen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stamp uit | stampte uit | heb uitgestampt |
jij, je, u | stampt uit | stampte uit | hebt uitgestampt |
hij, zij, het | stampt uit | stampte uit | heeft uitgestampt |
wij | stampen uit | stampten uit | hebben uitgestampt |
jullie | stampen uit | stampten uit | hebben uitgestampt |
zij, ze | stampen uit | stampten uit | hebben uitgestampt |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitstampen with some of the pronouns.
- Ik stampte mijn OV-chipkaart uit bij de tramhalte.
- Jij stampt je voeten uit voordat je het huis binnenkomt.
- Hij/Zij/Het stampt de aardappelen fijn voor de puree.
- Wij stampen de sneeuw van onze schoenen in de gang.
- Jullie stampen de druiven om wijn te maken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitstampen with some of the pronouns.
- Ik stampte mijn OV-chipkaart uit bij de tramhalte toen ik de bus wilde nemen.
- Jij stampte je voeten uit voordat je het huis binnenkwam omdat ze vies waren.
- Hij/Zij/Het stampte de aardappelen fijn voor de puree terwijl ik de tafel dekte.
- Wij stampten de sneeuw van onze schoenen in de gang voordat we naar binnen gingen.
- Jullie stampten de druiven om wijn te maken tijdens de oogstperiode.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitstampen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn OV-chipkaart uitgestampt bij de tramhalte.
- Jij hebt je voeten uitgestampt voordat je het huis binnenkwam.
- Hij/Zij/Het heeft de aardappelen fijn-uitgestampt voor de puree.
- Wij hebben de sneeuw van onze schoenen uitgestampt in de gang.
- Jullie hebben de druiven uitgestampt om wijn te maken.