aanrukken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruk aan | rukte aan | heb aangerukt |
jij, je, u | rukt aan | rukte aan | hebt aangerukt |
hij, zij, het | rukt aan | rukte aan | heeft aangerukt |
wij | rukken aan | rukten aan | hebben aangerukt |
jullie | rukken aan | rukten aan | hebben aangerukt |
zij, ze | rukken aan | rukten aan | hebben aangerukt |
PresensBeta
Example presens sentences for Aanrukken with some of the pronouns.
- Ik ruk aan om de motor te starten.
- Hij rukt aan de touwen om het zeil te hijsen.
- Jij rukt aan de hendel om de deur te openen.
- Wij rukken aan de takken om de appels te plukken.
- De kinderen rukken aan mijn mouw om aandacht te krijgen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aanrukken with some of the pronouns.
- Ik rukte aan de riem om de hond onder controle te houden.
- Hij rukte aan de kabels om de elektriciteit te herstellen.
- Jij rukte aan de gordijnen om ze dicht te doen.
- Wij rukten aan de sluisdeuren om het waterpeil te reguleren.
- De soldaten rukten aan de trekker om te schieten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aanrukken with some of the pronouns.
- Ik heb aangetrokken om warm te blijven.
- Hij heeft aan de bel getrokken om binnen te komen.
- Jij hebt aan de remmen getrokken om te stoppen.
- Wij hebben aan de stekker getrokken om de lamp uit te zetten.
- De arbeiders hebben aan de kettingen getrokken om de lading te verplaatsen.