uitpellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pel uit | pelde uit | heb uitgepeld |
jij, je, u | pelt uit | pelde uit | hebt uitgepeld |
hij, zij, het | pelt uit | pelde uit | heeft uitgepeld |
wij | pellen uit | pelden uit | hebben uitgepeld |
jullie | pellen uit | pelden uit | hebben uitgepeld |
zij, ze | pellen uit | pelden uit | hebben uitgepeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitpellen with some of the pronouns.
- Ik pel de sinaasappel uit.
- Jij pelt de banaan uit.
- Hij/zij/het pelt de eieren uit.
- Wij pellen de aardappels uit.
- Jullie pellen de garnalen uit.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitpellen with some of the pronouns.
- Ik pelde de sinaasappel uit.
- Jij pelde de banaan uit.
- Hij/zij/het pelde de eieren uit.
- Wij pelden de aardappels uit.
- Jullie pelden de garnalen uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitpellen with some of the pronouns.
- Ik heb de sinaasappel uitgepeld.
- Jij hebt de banaan uitgepeld.
- Hij/zij/het heeft de eieren uitgepeld.
- Wij hebben de aardappels uitgepeld.
- Jullie hebben de garnalen uitgepeld.