rondvliegen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vlieg rond | vloog rond | heb rondgevlogen |
jij, je, u | vliegt rond | vloog rond | hebt rondgevlogen |
hij, zij, het | vliegt rond | vloog rond | heeft rondgevlogen |
wij | vliegen rond | vlogen rond | hebben rondgevlogen |
jullie | vliegen rond | vlogen rond | hebben rondgevlogen |
zij, ze | vliegen rond | vlogen rond | hebben rondgevlogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondvliegen with some of the pronouns.
- De vogels rondvliegen in de lucht.
- Ik rondvlieg door het bos.
- Jij rondvliegt als een vlinder.
- Hij/Zij rondvliegt hoog boven de stad.
- Wij rondvliegen over de zee.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondvliegen with some of the pronouns.
- De vogels rondvlogen in de lucht.
- Ik vloog rond door het bos.
- Jij vloog rond als een vlinder.
- Hij/Zij vloog hoog boven de stad rond.
- Wij vlogen over de zee rond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondvliegen with some of the pronouns.
- De vogels hebben rondgevlogen in de lucht.
- Ik ben rondgevlogen door het bos.
- Jij bent rondgevlogen als een vlinder.
- Hij/Zij is hoog boven de stad rondgevlogen.
- Wij zijn over de zee rondgevlogen.