opzenden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zend op | zond op | heb opgezonden |
jij, je, u | zendt op | zond op | hebt opgezonden |
hij, zij, het | zendt op | zond op | heeft opgezonden |
wij | zenden op | zonden op | hebben opgezonden |
jullie | zenden op | zonden op | hebben opgezonden |
zij, ze | zenden op | zonden op | hebben opgezonden |
PresensBeta
Example presens sentences for Opzenden with some of the pronouns.
- Ik zend een brief op.
- Jij zendt de e-mail op.
- Hij/zij zendt het pakket op.
- Wij zenden de documenten op.
- Zij zenden de bestelling op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opzenden with some of the pronouns.
- Ik zond een brief op.
- Jij zond de e-mail op.
- Hij/zij zond het pakket op.
- Wij zonden de documenten op.
- Zij zonden de bestelling op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opzenden with some of the pronouns.
- Ik heb de brief opgezonden.
- Jij hebt de e-mail opgezonden.
- Hij/zij heeft het pakket opgezonden.
- Wij hebben de documenten opgezonden.
- Zij hebben de bestelling opgezonden.