opzijzetten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zet opzij | zette opzij | heb opzijgezet |
jij, je, u | zet opzij | zette opzij | hebt opzijgezet |
hij, zij, het | zet opzij | zette opzij | heeft opzijgezet |
wij | zetten opzij | zetten opzij | hebben opzijgezet |
jullie | zetten opzij | zetten opzij | hebben opzijgezet |
zij, ze | zetten opzij | zetten opzij | hebben opzijgezet |
PresensBeta
Example presens sentences for Opzijzetten with some of the pronouns.
- Ik zet de boeken opzij.
- Je zet de glazen opzij.
- Hij/zij zet de koffiekopjes opzij.
- Wij zetten de tafel opzij.
- Jullie zetten de stoelen opzij.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opzijzetten with some of the pronouns.
- Ik zette de boeken opzij.
- Je zette de glazen opzij.
- Hij/zij zette de koffiekopjes opzij.
- Wij zetten de tafel opzij.
- Jullie zetten de stoelen opzij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opzijzetten with some of the pronouns.
- Ik heb de boeken opzijgezet.
- Je hebt de glazen opzijgezet.
- Hij/zij heeft de koffiekopjes opzijgezet.
- Wij hebben de tafel opzijgezet.
- Jullie hebben de stoelen opzijgezet.