oren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | oor | oorde | heb geoord |
jij, je, u | oort | oorde | hebt geoord |
hij, zij, het | oort | oorde | heeft geoord |
wij | oren | oorden | hebben geoord |
jullie | oren | oorden | hebben geoord |
zij, ze | oren | oorden | hebben geoord |
PresensBeta
Example presens sentences for Oren with some of the pronouns.
- Ik hoor de vogels fluiten in de tuin.
- Jij hoort de muziek in mijn kamer.
- Hij hoort het geluid van de sirene.
- Wij horen de regen op het dak.
- Zij horen de stemmen van de kinderen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oren with some of the pronouns.
- Vroeger hoorde ik vaak de bel rinkelen.
- Toen ik binnenkwam, hoorde ik je stem.
- Hij hoorde de wind door de bomen suizen.
- Wij hoorden een vreemd geluid in de nacht.
- Zij hoorden de vogels zingen bij zonsopgang.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oren with some of the pronouns.
- Ik heb de bel gehoord.
- Jij hebt naar de radio geluisterd.
- Hij heeft een vreemd geluid waargenomen.
- Wij hebben de buren horen praten.
- Zij hebben het nieuws vernomen.