overwelven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | overwelf | overwelfde | heb overwelfd |
jij, je, u | overwelft | overwelfde | hebt overwelfd |
hij, zij, het | overwelft | overwelfde | heeft overwelfd |
wij | overwelven | overwelfden | hebben overwelfd |
jullie | overwelven | overwelfden | hebben overwelfd |
zij, ze | overwelven | overwelfden | hebben overwelfd |
Presens
Example presens sentences for Overwelven with some of the pronouns.
- Ik overwelg de tegenstander met mijn kracht.
- Hij overwelgt ons met zijn enthousiasme.
- Zij overwelgen hun publiek met hun muziek.
- Wij overwelven de vallei met een brug.
- Jullie overwelgen de klas met jullie vragen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Overwelven with some of the pronouns.
- Ik overwelgde de tegenstander met mijn kracht.
- Hij overwelgde ons met zijn enthousiasme.
- Zij overwelgden hun publiek met hun muziek.
- Wij overwelfden de vallei met een brug.
- Jullie overwelgden de klas met jullie vragen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Overwelven with some of the pronouns.
- Ik heb de tegenstander overweldigd met mijn kracht.
- Hij heeft ons overweldigd met zijn enthousiasme.
- Zij hebben hun publiek overweldigd met hun muziek.
- Wij hebben de vallei overwelfd met een brug.
- Jullie hebben de klas overweldigd met jullie vragen.