platschieten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schiet plat | schoot plat | heb platgeschoten |
jij, je, u | schiet plat | schoot plat | hebt platgeschoten |
hij, zij, het | schiet plat | schoot plat | heeft platgeschoten |
wij | schieten plat | schoten plat | hebben platgeschoten |
jullie | schieten plat | schoten plat | hebben platgeschoten |
zij, ze | schieten plat | schoten plat | hebben platgeschoten |
Presens
Example presens sentences for Platschieten with some of the pronouns.
- Ik schiet een doelwit plat.
- Jij schiet het doelwit plat.
- Hij/Zij/Het schiet het doelwit plat.
- Wij schieten doelwitten plat.
- Jullie schieten doelwitten plat.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Platschieten with some of the pronouns.
- Ik schoot een doelwit plat.
- Jij schoot het doelwit plat.
- Hij/Zij/Het schoot het doelwit plat.
- Wij schoten doelwitten plat.
- Jullie schoten doelwitten plat.
Perfectum
Example perfectum sentences for Platschieten with some of the pronouns.
- Ik heb een doelwit platgeschoten.
- Jij hebt het doelwit platgeschoten.
- Hij/Zij/Het heeft het doelwit platgeschoten.
- Wij hebben doelwitten platgeschoten.
- Jullie hebben doelwitten platgeschoten.