poetsen

Conjugations List of Poetsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpoetspoetsteheb gepoetst
jij, je, upoetstpoetstehebt gepoetst
hij, zij, hetpoetstpoetsteheeft gepoetst
wijpoetsenpoetstenhebben gepoetst
julliepoetsenpoetstenhebben gepoetst
zij, zepoetsenpoetstenhebben gepoetst

Presens
Beta

Example presens sentences for Poetsen with some of the pronouns.

  • Ik poets mijn tanden elke ochtend.
  • Hij poetst zijn schoenen voordat hij naar het werk gaat.
  • Wij poetsen het huis op zaterdagochtend.
  • Jullie poetsen de auto regelmatig.
  • De kinderen poetsen hun kamers elke week.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Poetsen with some of the pronouns.

  • Vroeger poetste ik mijn tanden niet zo vaak.
  • Toen we klein waren, poetsten we onze schoenen niet altijd.
  • Elke week poetsten wij het huis grondig.
  • Jullie poetsten de auto nooit zelf.
  • Als kinderen poetsten we onze kamers alleen als het moest.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Poetsen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn tanden gepoetst voordat ik naar bed ging.
  • Hij heeft zijn schoenen gepoetst voor het feest.
  • Wij hebben het huis dit weekend gepoetst.
  • Jullie hebben de auto vorige maand gepoetst.
  • De kinderen hebben hun kamers netjes gepoetst.