procrastineren

Conjugations List of Procrastineren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikprocrastineerprocrastineerdeheb geprocrastineerd
jij, je, uprocrastineertprocrastineerdehebt geprocrastineerd
hij, zij, hetprocrastineertprocrastineerdeheeft geprocrastineerd
wijprocrastinerenprocrastineerdenhebben geprocrastineerd
jullieprocrastinerenprocrastineerdenhebben geprocrastineerd
zij, zeprocrastinerenprocrastineerdenhebben geprocrastineerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Procrastineren with some of the pronouns.

  • Ik procrastineer vaak als ik huiswerk moet maken.
  • Jij procrastineert te veel tijdens het studeren.
  • Hij/Zij procrastineert regelmatig bij het afmaken van taken.
  • Wij procrastineren soms wanneer we belangrijke beslissingen moeten nemen.
  • Jullie procrastineren altijd als er deadlines zijn.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Procrastineren with some of the pronouns.

  • Vroeger procrastineerde ik altijd en kon ik mijn taken niet op tijd voltooien.
  • Toen jij studeerde, procrastineerde je vaak en dat belemmerde je academische prestaties.
  • Hij/Zij procrastineerde regelmatig en daarom was hij/zij altijd gestrest.
  • Vroeger procrastineerden wij veel, maar nu zijn we beter georganiseerd.
  • Jullie procrastineerden altijd tijdens de examenperiode.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Procrastineren with some of the pronouns.

  • Ik heb vaak geprocrastineerd in het verleden, maar nu probeer ik productiever te zijn.
  • Jij hebt te veel tijd verspild door te procrastineren.
  • Hij/Zij heeft gisteren de hele dag geprocrastineerd in plaats van te werken.
  • Wij hebben al veel kansen gemist door te procrastineren.
  • Jullie hebben vaak spijt van geprocrastineerde projecten.