rangeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rangeer | rangeerde | heb gerangeerd |
jij, je, u | rangeert | rangeerde | hebt gerangeerd |
hij, zij, het | rangeert | rangeerde | heeft gerangeerd |
wij | rangeren | rangeerden | hebben gerangeerd |
jullie | rangeren | rangeerden | hebben gerangeerd |
zij, ze | rangeren | rangeerden | hebben gerangeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Rangeren with some of the pronouns.
- Ik rangeer de trein op het spoor.
- Jij rangeert de wagons in de juiste volgorde.
- Hij rangeert vaak tijdens zijn dienst.
- Wij rangeren de goederentreinen op het rangeerterrein.
- Zij rangeeren de locomotieven met precisie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rangeren with some of the pronouns.
- Ik rangeerde de trein op het spoor.
- Jij rangeerde de wagons in de juiste volgorde.
- Hij rangeerde vaak tijdens zijn dienst.
- Wij rangeerden de goederentreinen op het rangeerterrein.
- Zij rangeerden de locomotieven met precisie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rangeren with some of the pronouns.
- Ik heb de trein op het spoor gerangeerd.
- Jij hebt de wagons in de juiste volgorde gerangeerd.
- Hij heeft vaak gerangeerd tijdens zijn dienst.
- Wij hebben de goederentreinen op het rangeerterrein gerangeerd.
- Zij hebben de locomotieven met precisie gerangeerd.