rondzwemmen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwem rond | zwom rond | heb rondgezwommen |
jij, je, u | zwemt rond | zwom rond | hebt rondgezwommen |
hij, zij, het | zwemt rond | zwom rond | heeft rondgezwommen |
wij | zwemmen rond | zwommen rond | hebben rondgezwommen |
jullie | zwemmen rond | zwommen rond | hebben rondgezwommen |
zij, ze | zwemmen rond | zwommen rond | hebben rondgezwommen |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondzwemmen with some of the pronouns.
- De eend rondzwemt in de vijver.
- Wij rondzwemmen graag in de zee.
- Hij rondzwemt elke ochtend in het zwembad.
- Jullie rondzwemmen snel en behendig.
- De vissen rondzwemmen rustig in de aquarium.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondzwemmen with some of the pronouns.
- Ik zwom vroeger regelmatig rond in het meer.
- Toen ik jong was, zwommen we altijd rond in de rivier.
- Hij zwom langzaam rond in het kleine vijvertje.
- Vroeger zwommen jullie vaak in de zee.
- De vogels zwommen gisteren de hele dag rond in het meer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondzwemmen with some of the pronouns.
- Ik heb rondgezwommen in het meer.
- Ze heeft al rondgezwommen in verschillende meren.
- We zijn gisteren rondgezwommen in de rivier.
- Hebben jullie ooit in de zee rondgezwommen?
- De kinderen hebben vorige week rondgezwommen in het zwembad.