tegenzitten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zit tegen | zat tegen | heb tegengezeten |
jij, je, u | zit tegen | zat tegen | hebt tegengezeten |
hij, zij, het | zit tegen | zat tegen | heeft tegengezeten |
wij | zitten tegen | zaten tegen | hebben tegengezeten |
jullie | zitten tegen | zaten tegen | hebben tegengezeten |
zij, ze | zitten tegen | zaten tegen | hebben tegengezeten |
PresensBeta
Example presens sentences for Tegenzitten with some of the pronouns.
- Het zit me vandaag niet mee.
- De situatie zit tegen.
- De wedstrijd zit de spelers tegen.
- Het weer zit altijd tegen als ik een picknick plan.
- De trein zit vaak tegen tijdens de spits.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tegenzitten with some of the pronouns.
- Vroeger zat alles altijd tegen, maar nu gaat het beter.
- Toen ik jong was, zat ik vaak in de problemen. Alles zat tegen.
- Tijdens mijn studententijd zat ik financieel behoorlijk in de knoop. Het zat me echt tegen.
- Elke keer als ik op vakantie ging, zat er wel iets tegen.
- Gisteravond zat het eten flink tegen. Het was verbrand en niet te eten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tegenzitten with some of the pronouns.
- Het heeft me gisteren echt tegengezeten.
- We hebben veel tegenslagen gehad, maar uiteindelijk is alles goed gekomen.
- Hij heeft lang pech gehad, maar nu zit het eindelijk mee.
- Ik heb vorige week een verschrikkelijke dag gehad; alles zat tegen.
- Hebben jullie wel eens meegemaakt dat alles tegenzit?