schipperen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schipper | schipperde | heb geschipperd |
jij, je, u | schippert | schipperde | hebt geschipperd |
hij, zij, het | schippert | schipperde | heeft geschipperd |
wij | schipperen | schipperden | hebben geschipperd |
jullie | schipperen | schipperden | hebben geschipperd |
zij, ze | schipperen | schipperden | hebben geschipperd |
PresensBeta
Example presens sentences for Schipperen with some of the pronouns.
- Ik schipper
- Jij schippert
- Hij/Zij/Het schippert
- Wij schipperen
- Jullie schipperen
- Zij schipperen
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schipperen with some of the pronouns.
- Ik schipperde
- Jij schipperde
- Hij/Zij/Het schipperde
- Wij schipperden
- Jullie schipperden
- Zij schipperden
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schipperen with some of the pronouns.
- Ik heb geschipperd
- Jij hebt geschipperd
- Hij/Zij/Het heeft geschipperd
- Wij hebben geschipperd
- Jullie hebben geschipperd
- Zij hebben geschipperd