schorten

Conjugations List of Schorten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknullnullnull
jij, je, unullnullnull
hij, zij, hetschortschortteheeft geschort
wijnullnullnull
jullienullnullnull
zij, zenullnullnull

Presens
Beta

Example presens sentences for Schorten with some of the pronouns.

  • Ik schort mijn jas op aan de kapstok.
  • De leerling schort zijn huiswerk altijd op tot het laatste moment.
  • Zij schort haar oordeel op totdat ze meer informatie heeft.
  • Wij schorten de vergadering op vanwege technische problemen.
  • De chefkok schort het recept op en voegt extra kruiden toe.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schorten with some of the pronouns.

  • Ik schortte mijn jas altijd op aan de kapstok.
  • De leerling schortte zijn huiswerk regelmatig op tot het laatste moment.
  • Zij schortte haar oordeel op totdat ze meer informatie had.
  • Wij schortten de vergadering vaak op vanwege technische problemen.
  • De chefkok schortte het recept op en voegde extra kruiden toe.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schorten with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn jas aan de kapstok geschort.
  • De leerling heeft zijn huiswerk steeds opgeschort.
  • Zij heeft haar oordeel opgeschort totdat ze meer informatie had.
  • Wij hebben de vergadering opgeschort vanwege technische problemen.
  • De chefkok heeft het recept opgeschort en extra kruiden toegevoegd.