snebberen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snebber | snebberde | heb gesnebberd |
jij, je, u | snebbert | snebberde | hebt gesnebberd |
hij, zij, het | snebbert | snebberde | heeft gesnebberd |
wij | snebberen | snebberden | hebben gesnebberd |
jullie | snebberen | snebberden | hebben gesnebberd |
zij, ze | snebberen | snebberden | hebben gesnebberd |
PresensBeta
Example presens sentences for Snebberen with some of the pronouns.
- Ik snebber nu over de slechte service in het restaurant.
- Jij snebbert altijd over kleine dingen.
- Hij snebbert graag over politiek.
- Zij snebberen constant over hun buren.
- We snebberen vaak over het weer in Nederland.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Snebberen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, snebberde ik altijd over mijn huiswerk.
- Vroeger snebberden we regelmatig over de ouderwetse technologie.
- Hij snebberde gisteren over het saaie televisieprogramma.
- Zij snebberden vorige week over de slechte kwaliteit van het eten.
- We snebberden vaak tijdens familiebijeenkomsten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Snebberen with some of the pronouns.
- Ik heb gesnebberd over de vertraagde trein.
- Jij hebt veel gesnebberd tijdens de vergadering.
- Hij heeft al dagenlang gesnebberd over zijn kapotte fiets.
- Zij hebben flink gesnebberd over de hoge prijzen.
- We hebben gisterenavond lang gesnebberd over onze vakantieplannen.