sueren

Conjugations List of Sueren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksueersueerdeheb gesueerd
jij, je, usueertsueerdehebt gesueerd
hij, zij, hetsueertsueerdeheeft gesueerd
wijsuerensueerdenhebben gesueerd
julliesuerensueerdenhebben gesueerd
zij, zesuerensueerdenhebben gesueerd

Presens

Example presens sentences for Sueren with some of the pronouns.

  • Ik suer regelmatig in de sportschool.
  • Jij suert vaak tijdens het hardlopen.
  • Hij/Zij suert met plezier elke ochtend.
  • Wij sueren samen in het team.
  • Jullie sueren intensief tijdens de training.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Sueren with some of the pronouns.

  • Vroeger suerde ik elke dag.
  • Toen was jij fanatiek aan het sueren.
  • Hij/Zij suerde regelmatig in het verleden.
  • Wij suerden altijd samen in die periode.
  • Jullie suerden vroeger meer dan nu.

Perfectum

Example perfectum sentences for Sueren with some of the pronouns.

  • Ik heb gesuerd in de competitie.
  • Jij bent al gesuert vóór de wedstrijd.
  • Hij/Zij is gisteren gesuert in het park.
  • Wij hebben gezamenlijk gesuerd tijdens het evenement.
  • Jullie zijn twee keer eerder gesuert dit jaar.