schobben
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schob | schobde | heb geschobd |
jij, je, u | schobt | schobde | hebt geschobd |
hij, zij, het | schobt | schobde | heeft geschobd |
wij | schobben | schobden | hebben geschobd |
jullie | schobben | schobden | hebben geschobd |
zij, ze | schobben | schobden | hebben geschobd |
PresensBeta
Example presens sentences for Schobben with some of the pronouns.
- Ik schob schoenen in de gang.
- Jij schobt je fiets naar de schuur.
- Hij schobt het meubilair opzij.
- Wij schobben de vloer elke dag.
- Zij schobben hun kleren in de kast.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schobben with some of the pronouns.
- Vroeger schob ik mijn boeken in mijn tas.
- Toen schob je de stoelen na het avondeten.
- Hij schob altijd zijn fiets in de garage.
- Wij schobben vroeger de auto met de hand.
- Zij schobben vaak de ramen in het weekend.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schobben with some of the pronouns.
- Ik heb geschobd om ruimte te maken.
- Jij hebt je fiets naar buiten geschobd.
- Hij heeft het zware voorwerp geschobd.
- Wij hebben de tafel geschobd voor het feest.
- Zij hebben de sneeuw weggeschobd van de oprit.