tabuleren

Conjugations List of Tabuleren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktabuleertabuleerdeheb getabuleerd
jij, je, utabuleerttabuleerdehebt getabuleerd
hij, zij, hettabuleerttabuleerdeheeft getabuleerd
wijtabulerentabuleerdenhebben getabuleerd
jullietabulerentabuleerdenhebben getabuleerd
zij, zetabulerentabuleerdenhebben getabuleerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Tabuleren with some of the pronouns.

  • Ik tabuleer de gegevens van de enquête.
  • Jij tabuleert de resultaten van het onderzoek.
  • Hij/Zij/Het tabuleert de informatie op het werkblad.
  • Wij tabuleren alle verzamelde gegevens nauwkeurig.
  • Jullie tabuleren de grafieken voor de presentatie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tabuleren with some of the pronouns.

  • Ik tabuleerde de gegevens van vorige week.
  • Jij tabuleerde de resultaten van het vorige onderzoek.
  • Hij/Zij/Het tabuleerde altijd de informatie tijdens de vergaderingen.
  • Wij tabuleerden regelmatig de verzamelde gegevens.
  • Jullie tabuleerden de grafieken voor elke presentatie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tabuleren with some of the pronouns.

  • Ik heb de gegevens getabuleerd na afloop van het experiment.
  • Jij hebt de resultaten al eerder getabuleerd, toch?
  • Hij/Zij/Het heeft de informatie netjes getabuleerd in het rapport.
  • Wij hebben alle verzamelde gegevens zorgvuldig getabuleerd.
  • Jullie hebben de grafieken al perfect getabuleerd voor de vergadering.