bemoeien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bemoei | bemoeide | heb bemoeid |
jij, je, u | bemoeit | bemoeide | hebt bemoeid |
hij, zij, het | bemoeit | bemoeide | heeft bemoeid |
wij | bemoeien | bemoeiden | hebben bemoeid |
jullie | bemoeien | bemoeiden | hebben bemoeid |
zij, ze | bemoeien | bemoeiden | hebben bemoeid |
PresensBeta
Example presens sentences for Bemoeien with some of the pronouns.
- Ik bemoei me met de planning van het feest.
- Jij bemoeit je altijd met andere mensen hun zaken.
- Hij bemoeit zich graag met politiek.
- Wij bemoeien ons niet met hun beslissingen.
- Zij bemoeien zich te veel met mijn privéleven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bemoeien with some of the pronouns.
- Vroeger bemoeide ik me altijd met mijn broers en zussen.
- Toen ik jong was, bemoeide jij je nooit met schoolwerk.
- Hij bemoeide zich regelmatig met de buurtactiviteiten.
- In die tijd bemoeiden wij ons intensief met vrijwilligerswerk.
- Zij bemoeiden zich vaak met mijn keuzes, maar ik negeerde het.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bemoeien with some of the pronouns.
- Ik heb me met de organisatie van het evenement bemoeid.
- Jij bent je altijd met allerlei zaken blijven bemoeien.
- Hij is zich gaan bemoeien met het bedrijfsbeleid.
- Wij hebben ons niet met hun ruzie bemoeid.
- Zij zijn zich te veel met mijn relaties gaan bemoeien.