tegensputteren

Conjugations List of Tegensputteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksputter tegensputterde tegenheb tegengesputterd
jij, je, usputtert tegensputterde tegenhebt tegengesputterd
hij, zij, hetsputtert tegensputterde tegenheeft tegengesputterd
wijsputteren tegensputterden tegenhebben tegengesputterd
julliesputteren tegensputterden tegenhebben tegengesputterd
zij, zesputteren tegensputterden tegenhebben tegengesputterd

Presens

Example presens sentences for Tegensputteren with some of the pronouns.

  • Hij tegensputtert altijd als ik hem om hulp vraag.
  • De kinderen tegensputteren wanneer ze naar bed moeten gaan.
  • Wij tegensputteren niet tegen de nieuwe regels.
  • Jullie tegensputteren vaak tegen mijn advies.
  • De studenten tegensputteren over de hoeveelheid huiswerk.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Tegensputteren with some of the pronouns.

  • Vroeger tegensputterde hij veel vaker dan nu.
  • Toen we jong waren, tegensputterden we tegen elke regel.
  • Ze tegensputterde altijd als haar iets werd gevraagd.
  • Jullie tegensputterden constant tijdens de training.
  • De leerlingen tegensputterden telkens wanneer ze een toets moesten maken.

Perfectum

Example perfectum sentences for Tegensputteren with some of the pronouns.

  • Ik heb tegengesputterd toen ze me vroegen extra taken op me te nemen.
  • Hij is altijd tegengeputterd als hij kritiek kreeg.
  • We hebben flink tegengesputterd voordat we akkoord gingen met het voorstel.
  • Jullie zijn nog nooit zo lang tegengeputterd als vandaag.
  • De medewerkers hebben tegengesputterd in de vergadering.