tegenwerpen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | werp tegen | wierp tegen | heb tegengeworpen |
jij, je, u | werpt tegen | wierp tegen | hebt tegengeworpen |
hij, zij, het | werpt tegen | wierp tegen | heeft tegengeworpen |
wij | werpen tegen | wierpen tegen | hebben tegengeworpen |
jullie | werpen tegen | wierpen tegen | hebben tegengeworpen |
zij, ze | werpen tegen | wierpen tegen | hebben tegengeworpen |
PresensBeta
Example presens sentences for Tegenwerpen with some of the pronouns.
- Ik werp tegen dat het niet eerlijk is.
- Jij werpt tegen dat we te laat zijn.
- Hij/zij/het werpt tegen dat het onmogelijk is.
- Wij werpen tegen dat we meer tijd nodig hebben.
- Jullie werpen tegen dat het te duur is.
- Zij werpen tegen dat het geen zin heeft.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tegenwerpen with some of the pronouns.
- Ik wierp tegen dat het niet eerlijk was.
- Jij wierp tegen dat we te laat waren.
- Hij/zij/het wierp tegen dat het onmogelijk was.
- Wij wierpen tegen dat we meer tijd nodig hadden.
- Jullie wierpen tegen dat het te duur was.
- Zij wierpen tegen dat het geen zin had.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tegenwerpen with some of the pronouns.
- Ik heb tegengeworpen dat het niet eerlijk was.
- Jij hebt tegengeworpen dat we te laat waren.
- Hij/zij/het heeft tegengeworpen dat het onmogelijk was.
- Wij hebben tegengeworpen dat we meer tijd nodig hadden.
- Jullie hebben tegengeworpen dat het te duur was.
- Zij hebben tegengeworpen dat het geen zin had.