opspelden

Conjugations List of Opspelden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeld opspeldde opheb opgespeld
jij, je, uspeldt opspeldde ophebt opgespeld
hij, zij, hetspeldt opspeldde opheeft opgespeld
wijspelden opspeldden ophebben opgespeld
julliespelden opspeldden ophebben opgespeld
zij, zespelden opspeldden ophebben opgespeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Opspelden with some of the pronouns.

  • Ik spel de badge op.
  • Jij speldt de badge op.
  • Hij/zij/het speldt de badge op.
  • Wij spellen de badge op.
  • Jullie spelden de badge op.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opspelden with some of the pronouns.

  • Ik spelde de badge op.
  • Jij spelde de badge op.
  • Hij/zij/het spelde de badge op.
  • Wij speldden de badge op.
  • Jullie speldden de badge op.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opspelden with some of the pronouns.

  • Ik heb de badge opgespeld.
  • Jij hebt de badge opgespeld.
  • Hij/zij/het heeft de badge opgespeld.
  • Wij hebben de badge opgespeld.
  • Jullie hebben de badge opgespeld.