terugplaatsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | plaats terug | plaatste terug | heb teruggeplaatst |
jij, je, u | plaatst terug | plaatste terug | hebt teruggeplaatst |
hij, zij, het | plaatst terug | plaatste terug | heeft teruggeplaatst |
wij | plaatsen terug | plaatsten terug | hebben teruggeplaatst |
jullie | plaatsen terug | plaatsten terug | hebben teruggeplaatst |
zij, ze | plaatsen terug | plaatsten terug | hebben teruggeplaatst |
PresensBeta
Example presens sentences for Terugplaatsen with some of the pronouns.
- Ik plaats de boeken terug in de kast.
- Jij plaatst de bloemen terug op de tafel.
- Hij/zij plaatst de sleutels terug in het bakje.
- Wij plaatsen de stoelen terug op hun plek.
- Jullie plaatsen de spullen terug in de doos.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Terugplaatsen with some of the pronouns.
- Ik plaatste de boeken terug in de kast.
- Jij plaatste de bloemen terug op de tafel.
- Hij/zij plaatste de sleutels terug in het bakje.
- Wij plaatsten de stoelen terug op hun plek.
- Jullie plaatsten de spullen terug in de doos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Terugplaatsen with some of the pronouns.
- Ik heb de boeken teruggeplaatst in de kast.
- Jij hebt de bloemen teruggeplaatst op de tafel.
- Hij/zij heeft de sleutels teruggeplaatst in het bakje.
- Wij hebben de stoelen teruggeplaatst op hun plek.
- Jullie hebben de spullen teruggeplaatst in de doos.