uitteren

Conjugations List of Uitteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikteer uitteerde uitheb uitgeteerd
jij, je, uteert uitteerde uithebt uitgeteerd
hij, zij, hetteert uitteerde uitheeft uitgeteerd
wijteren uitteerden uithebben uitgeteerd
jullieteren uitteerden uithebben uitgeteerd
zij, zeteren uitteerden uithebben uitgeteerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitteren with some of the pronouns.

  • Ik utter
  • Jij uttert
  • Hij/Zij/Het uttert
  • Wij/Jullie/Zij uuteren

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitteren with some of the pronouns.

  • Ik utterde
  • Jij utterde
  • Hij/Zij/Het utterde
  • Wij/Jullie/Zij utterden

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitteren with some of the pronouns.

  • Ik heb geutterd
  • Jij hebt geutterd
  • Hij/Zij/Het heeft geutterd
  • Wij/Jullie/Zij hebben geutterd