thuiswerken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | werk thuis | werkte thuis | heb thuisgewerkt |
jij, je, u | werkt thuis | werkte thuis | hebt thuisgewerkt |
hij, zij, het | werkt thuis | werkte thuis | heeft thuisgewerkt |
wij | werken thuis | werkten thuis | hebben thuisgewerkt |
jullie | werken thuis | werkten thuis | hebben thuisgewerkt |
zij, ze | werken thuis | werkten thuis | hebben thuisgewerkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Thuiswerken with some of the pronouns.
- Ik werk thuis aan mijn project.
- Jij werkt thuis op maandagen.
- Hij/zij werkt thuis vanwege de pandemie.
- Wij werken thuis tijdens de lockdown.
- Zij werken thuis sinds vorige week.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Thuiswerken with some of the pronouns.
- Vroeger werkte ik altijd thuis.
- Toen ik ziek was, werkte ik thuis.
- Hij/zij werkte vorig jaar veel vanuit huis.
- Wij werkten vroeger één dag per week thuis.
- Zij werkten gisteren thuis in verband met het slechte weer.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Thuiswerken with some of the pronouns.
- Ik heb thuisgewerkt tijdens mijn vakantie.
- Jij hebt al twee weken thuisgewerkt.
- Hij/zij heeft veel productief thuisgewerkt.
- Wij hebben samen met het team thuisgewerkt.
- Zij hebben succesvol thuisgewerkt gedurende de hele periode.