epibreren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | epibreer | epibreerde | heb geëpibreerd |
jij, je, u | epibreert | epibreerde | hebt geëpibreerd |
hij, zij, het | epibreert | epibreerde | heeft geëpibreerd |
wij | epibreren | epibreerden | hebben geëpibreerd |
jullie | epibreren | epibreerden | hebben geëpibreerd |
zij, ze | epibreren | epibreerden | hebben geëpibreerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Epibreren with some of the pronouns.
- Ik epibreer elke dag.
- Jij epibreert graag in je vrije tijd.
- Hij/zij epibreert met veel enthousiasme.
- Wij epibreren regelmatig samen.
- Jullie epibreren altijd op woensdagavond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Epibreren with some of the pronouns.
- Ik epibreerde vroeger elke avond.
- Jij epibreerde altijd toen we nog samenwerkten.
- Hij/zij epibreerde regelmatig tijdens zijn studie.
- Wij epibreerden vaak in het verleden.
- Jullie epibreerden veel tijdens de zomervakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Epibreren with some of the pronouns.
- Ik heb geëpibreerd gisteren.
- Jij hebt al vaak geëpibreerd sinds je terug bent.
- Hij/zij heeft de hele week geëpibreerd.
- Wij hebben veel geëpibreerd tijdens onze vakantie.
- Jullie hebben net geëpibreerd voordat ik arriveerde.