tijgeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tijger | tijgerde | heb getijgerd |
jij, je, u | tijgert | tijgerde | hebt getijgerd |
hij, zij, het | tijgert | tijgerde | heeft getijgerd |
wij | tijgeren | tijgerden | hebben getijgerd |
jullie | tijgeren | tijgerden | hebben getijgerd |
zij, ze | tijgeren | tijgerden | hebben getijgerd |
Presens
Example presens sentences for Tijgeren with some of the pronouns.
- Ik tijger door het bos.
- Jij tijgert als een echte kampioen.
- Hij/Zij tijgert behendig over de grond.
- Wij tijgeren op onze handen en knieën.
- Jullie tijgeren snel en lenig.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Tijgeren with some of the pronouns.
- Ik tijgerde door de bossen toen ik klein was.
- Jij tijgerde met veel plezier over de speelplaats.
- Hij/Zij tijgerde langzaam naar de finishlijn.
- Wij tijgerden als wilde beesten in het spel.
- Jullie tijgerden door de modder tijdens het evenement.
Perfectum
Example perfectum sentences for Tijgeren with some of the pronouns.
- Ik heb getijgerd in de dierentuin.
- Jij bent al eerder getijgerd door de modder.
- Hij/Zij heeft in de competitie getijgerd.
- Wij hebben samen getijgerd tijdens de training.
- Jullie zijn vorige week getijgerd in het park.