zweden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zweed | zweedde | heb gezweed |
jij, je, u | zweedt | zweedde | hebt gezweed |
hij, zij, het | zweedt | zweedde | heeft gezweed |
wij | zweden | zweedden | hebben gezweed |
jullie | zweden | zweedden | hebben gezweed |
zij, ze | zweden | zweedden | hebben gezweed |
PresensBeta
Example presens sentences for Zweden with some of the pronouns.
- Ik zweed regelmatig om fit te blijven.
- Jij zweedt graag in de zomerse hitte.
- Hij of zij zweeft moeiteloos door het water.
- Wij zweden samen in het zwembad.
- Zij zwemmen altijd snel tijdens de wedstrijden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zweden with some of the pronouns.
- Ik zwom elke ochtend in het meer toen ik op vakantie was.
- Jij zwom vroeger vaak in dit zwembad.
- Hij of zij zwom langzaam naar de overkant van het meer.
- Wij zwommen altijd met vrienden in de zee.
- Zij zwommen vroeger in competitieverband.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zweden with some of the pronouns.
- Ik heb gezwommen in de Noordzee tijdens mijn vakantie.
- Jij bent al eerder in dit meer gezwommen.
- Hij of zij heeft veel gezwommen in de rivier.
- Wij hebben gisteren gezwommen in het openbare zwembad.
- Zij zijn vorig jaar in deze oceaan gezwommen.