toesnoeren

Conjugations List of Toesnoeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksnoer toesnoerde toeheb toegesnoerd
jij, je, usnoert toesnoerde toehebt toegesnoerd
hij, zij, hetsnoert toesnoerde toeheeft toegesnoerd
wijsnoeren toesnoerden toehebben toegesnoerd
julliesnoeren toesnoerden toehebben toegesnoerd
zij, zesnoeren toesnoerden toehebben toegesnoerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Toesnoeren with some of the pronouns.

  • Ik snoer mijn schoenen dicht.
  • Jij snoert je jas toe.
  • Hij snoert zijn tas stevig dicht.
  • Zij snoeren hun koffers goed dicht.
  • We snoeren de gordijnen strak toe.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Toesnoeren with some of the pronouns.

  • Ik snoerde mijn schoenen dicht.
  • Jij snoerde je jas toe.
  • Hij snoerde zijn tas stevig dicht.
  • Zij snoerden hun koffers goed dicht.
  • We snoerden de gordijnen strak toe.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Toesnoeren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn schoenen dichtgesnoerd.
  • Jij hebt je jas toegegesnoerd.
  • Hij heeft zijn tas stevig dichtgesnoerd.
  • Zij hebben hun koffers goed dichtgesnoerd.
  • We hebben de gordijnen strak toegesnoerd.