trasseren

Conjugations List of Trasseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktrasseertrasseerdeheb getrasseerd
jij, je, utrasseerttrasseerdehebt getrasseerd
hij, zij, hettrasseerttrasseerdeheeft getrasseerd
wijtrasserentrasseerdenhebben getrasseerd
jullietrasserentrasseerdenhebben getrasseerd
zij, zetrasserentrasseerdenhebben getrasseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Trasseren with some of the pronouns.

  • Ik trasseer elke dag de straten in mijn buurt.
  • Jij trasseert de grenzen van je comfortzone.
  • Hij trasseert de snelweg om files te vermijden.
  • Zij trasseren een nieuw pad in de wetenschap.
  • Wij trasseren de route voor de fietstocht.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Trasseren with some of the pronouns.

  • Vroeger trasseerde ik vaak door de stad.
  • Je trasseerde altijd zorgvuldig voordat je begon met bouwen.
  • Hij trasseerde regelmatig wegen in landelijke gebieden.
  • Zij trasseerden de routes voor de wielerraces elk jaar.
  • Wij trasseerden de paden in het bos tijdens onze wandelingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Trasseren with some of the pronouns.

  • Ik heb getrasseerd op verschillende projecten.
  • Jij bent naar het buitenland gereisd en hebt daar getrassseerd.
  • Hij heeft eerder deze maand een nieuwe weg getrasserd.
  • Zij hebben vorig jaar de oude infrastructuur getrasserd.
  • Wij zijn naar de bergen gegaan en hebben daar getrasserd.