uitlaten

Conjugations List of Uitlaten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iklaat uitliet uitheb uitgelaten
jij, je, ulaat uitliet uithebt uitgelaten
hij, zij, hetlaat uitliet uitheeft uitgelaten
wijlaten uitlieten uithebben uitgelaten
jullielaten uitlieten uithebben uitgelaten
zij, zelaten uitlieten uithebben uitgelaten

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitlaten with some of the pronouns.

  • Ik laat de hond uit in het park.
  • Jij laat de hond uit als het jouw beurt is.
  • Hij laat zijn hond altijd uit om 7 uur 's ochtends.
  • Zij laten hun honden uit op het strand.
  • Wij laten onze hond elke dag uit in het bos.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitlaten with some of the pronouns.

  • Vroeger liet ik de hond altijd uit in het park.
  • Toen ik jong was, liet ik vaak de honden van mijn buren uit.
  • Hij liet zijn hond elke dag uit tijdens zijn lunchpauze.
  • Zij lieten de honden uit terwijl het regende.
  • Wij lieten onze hond uit voordat we naar de film gingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitlaten with some of the pronouns.

  • Ik heb de hond gisteren uitgelaten.
  • Jij hebt jouw hond al uitgelaten vanochtend.
  • Hij heeft zijn hond vandaag twee keer uitgelaten.
  • Zij hebben hun honden pas laat op de avond uitgelaten.
  • Wij hebben onze hond net uitgelaten voordat we naar bed gingen.