uitponden

Conjugations List of Uitponden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpond uitpondde uitheb uitgepond
jij, je, upondt uitpondde uithebt uitgepond
hij, zij, hetpondt uitpondde uitheeft uitgepond
wijponden uitpondden uithebben uitgepond
jullieponden uitpondden uithebben uitgepond
zij, zeponden uitpondden uithebben uitgepond

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitponden with some of the pronouns.

  • Ik pond uit mijn spullen.
  • Jij pondt uit je kleding.
  • Hij/Zij pondt uit zijn/haar boeken.
  • Wij ponden uit onze meubels.
  • Jullie ponden uit jullie speelgoed.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitponden with some of the pronouns.

  • Ik pondde uit toen ik ging verhuizen.
  • Jij pondde uit tijdens de lenteschoonmaak.
  • Hij/Zij pondde uit om ruimte te maken.
  • Wij pondden uit voordat we gingen verhuizen.
  • Jullie pondden uit voor de verbouwing.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitponden with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgeponden wat ik niet meer nodig had.
  • Jij hebt uitgeponden voordat je verhuisde.
  • Hij/Zij heeft uitgeponden enkele oude apparaten.
  • Wij hebben uitgeponden voor de renovatie.
  • Jullie hebben uitgeponden op de rommelmarkt.