uitschuren

Conjugations List of Uitschuren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschuur uitschuurde uitheb uitgeschuurd
jij, je, uschuurt uitschuurde uithebt uitgeschuurd
hij, zij, hetschuurt uitschuurde uitheeft uitgeschuurd
wijschuren uitschuurden uithebben uitgeschuurd
jullieschuren uitschuurden uithebben uitgeschuurd
zij, zeschuren uitschuurden uithebben uitgeschuurd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitschuren with some of the pronouns.

  • Ik schuur uit bij de rivier.
  • Jij schuurt uit op het strand.
  • Hij/Zij/Het schuurt uit in de tuin.
  • Wij schuren uit in de garage.
  • Zij schuren uit in de werkplaats.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitschuren with some of the pronouns.

  • Ik schuurde uit toen ik jong was.
  • Jij schuurde uit tijdens de zomervakantie.
  • Hij/Zij/Het schuurde uit op het feest.
  • Wij schuurden uit na het werk.
  • Zij schuurden uit tijdens de sportwedstrijd.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitschuren with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgeschuurd op het feestje gisteravond.
  • Jij hebt uitgeschuurd tijdens de vakantie.
  • Hij/Zij/Het heeft uitgeschuurd bij het concert.
  • Wij hebben uitgeschuurd op de dansvloer.
  • Zij hebben uitgeschuurd in de discotheek.