jeuzelen

Conjugations List of Jeuzelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikjeuzeljeuzeldeheb gejeuzeld
jij, je, ujeuzeltjeuzeldehebt gejeuzeld
hij, zij, hetjeuzeltjeuzeldeheeft gejeuzeld
wijjeuzelenjeuzeldenhebben gejeuzeld
julliejeuzelenjeuzeldenhebben gejeuzeld
zij, zejeuzelenjeuzeldenhebben gejeuzeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Jeuzelen with some of the pronouns.

  • Ik jeuzele vaak tijdens het werken.
  • Jij jeuzelet altijd over onbelangrijke zaken.
  • Hij jeuzelet graag met zijn vrienden.
  • Zij jeuzelelen veel tijdens de les.
  • Wij jeuzelelen soms in het geheim.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Jeuzelen with some of the pronouns.

  • Ik jeuzelede vaak toen ik jong was.
  • Jij jeuzelede altijd over je dromen.
  • Hij jeuzelede graag met zijn broer.
  • Zij jeuzeleden veel tijdens de vergadering.
  • Wij jeuzeleden soms tot laat in de nacht.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Jeuzelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gejeuzeld tijdens het feest.
  • Jij hebt altijd over van alles gejeuzeld.
  • Hij heeft gisteren met zijn vrienden gejeuzeld.
  • Zij hebben veel gejeuzeld tijdens de vakantie.
  • Wij hebben stiekem gejeuzeld achter hun rug.