uitslepen

Conjugations List of Uitslepen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iksleep uitsleepte uitheb uitgesleept
jij, je, usleept uitsleepte uithebt uitgesleept
hij, zij, hetsleept uitsleepte uitheeft uitgesleept
wijslepen uitsleepten uithebben uitgesleept
jullieslepen uitsleepten uithebben uitgesleept
zij, zeslepen uitsleepten uithebben uitgesleept

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitslepen with some of the pronouns.

  • Ik sloop de oude meubels uit.
  • Jij sleept de koffer naar boven.
  • Hij sleurt de zware dozen mee.
  • Wij trekken de boot uit het water.
  • Zij halen de stenen naar buiten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitslepen with some of the pronouns.

  • Ik sleepte de oude meubels uit.
  • Jij sleepte de koffer naar boven.
  • Hij sleurde de zware dozen mee.
  • Wij trokken de boot uit het water.
  • Zij haalden de stenen naar buiten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitslepen with some of the pronouns.

  • Ik heb de oude meubels uitgesleept.
  • Jij hebt de koffer naar boven gesleept.
  • Hij heeft de zware dozen gesleurd.
  • Wij hebben de boot uit het water getrokken.
  • Zij hebben de stenen naar buiten gehaald.