culpabiliseren

Conjugations List of Culpabiliseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikculpabiliseerculpabiliseerdeheb geculpabiliseerd
jij, je, uculpabiliseertculpabiliseerdehebt geculpabiliseerd
hij, zij, hetculpabiliseertculpabiliseerdeheeft geculpabiliseerd
wijculpabiliserenculpabiliseerdenhebben geculpabiliseerd
jullieculpabiliserenculpabiliseerdenhebben geculpabiliseerd
zij, zeculpabiliserenculpabiliseerdenhebben geculpabiliseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Culpabiliseren with some of the pronouns.

  • Ik culpabiliseer over mijn fouten.
  • Jij culpabiliseert anderen makkelijk.
  • Hij/zij culpabiliseert de hele situatie.
  • Wij culpabiliseren niet zo snel.
  • Jullie culpabiliseren jezelf te veel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Culpabiliseren with some of the pronouns.

  • Ik culpabiliseerde altijd als ik een fout maakte.
  • Jij culpabiliseerde iedereen om je heen.
  • Hij/zij culpabiliseerde vaak zonder reden.
  • Wij culpabiliseerden soms te veel.
  • Jullie culpabiliseerden jezelf continu.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Culpabiliseren with some of the pronouns.

  • Ik heb geculpabiliseerd voor mijn daden.
  • Jij hebt anderen schuldig doen voelen.
  • Hij/zij heeft de situatie geculpabiliseerd.
  • Wij hebben niet overdreven geculpabiliseerd.
  • Jullie hebben jezelf te veel geculpabiliseerd.